- Het afvangen en opslaan van CO2 is onmisbaar om belangrijke klimaatdoelen te halen, volgens het klimaatpanel IPCC en andere denktanks.
- Carbon Capture and Storage (CCS) wordt al sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw succesvol toegepast, maar op te kleine schaal.
- Regie vanuit de overheid is onmisbaar om CCS de benodigde schaalgrootte te geven, betoogt Christopher Christiaanse van adviesbureau voor de energietransitie Darel.
ANALYSE – “Liever CO2 onder de grond dan in de lucht”, zo luidde begin 2023 vrij vertaald de stellingname van klimaatminister Robert Habeck van de Duitse regeringspartij De Groenen. Hiermee pleitte Habeck nadrukkelijk voor de grootschalige afvang van CO2 (Carbon Capture and Storage, CCS), en de aanleg van een CO2-pijpleiding tussen Duitsland en Noorwegen.
Zo’n publieke steunbetuiging uit de ‘groene hoek’ is echter hoogst zeldzaam. Juist politici en organisaties die pleiten voor progressief klimaatbeleid zijn vaak fervent tegenstander, en omschrijven CCS onterecht als een Trojaans paard van de fossiele industrie waarmee de fossiele industrie haar bestaansrecht verstevigt.
In Europa betalen bedrijven via het emissiehandelssysteem ETS een geldbedrag per ton uitgestoten CO2. Doordat de CO2-prijs oploopt, gaan bedrijven op zoek naar manieren om hun uitstoot te verlagen. Een van de opties hiervoor is CCS, waarbij CO2 wordt afgevangen bij industriële uitstoot en vervolgens ondergronds wordt opgeslagen. Op die manier stijgt de concentratie van CO2 in de atmosfeer minder snel, wat tijd creëert voor de ontwikkeling van schonere productieprocessen.
In 2021 publiceerde het VN-klimaatpanel IPCC zeven scenario’s waarmee de wereld de doelen van het Parijs-akkoord kan halen. Slechts één scenario maakt géén gebruik van CCS – en vereist dat het wereldenergieverbruik tot 2050 halveert. Dat is zeer onwaarschijnlijk, gelet op de groeiende energievraag door verstedelijking en industrialisatie.
Ook het Nederlandse Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) concludeerde dit jaar dat CCS een cruciale maatregel is, als Nederland klimaatneutraal wil worden. Voor het klimaat is CCS dus een no-brainer.
Overheid moet regie nemen bij opschalen van CCS
Toch komt CCS maar moeilijk van de grond, omdat het tot voor kort volledig werd overgelaten aan marktpartijen. De aanleg van CCS-infrastructuur is kostbaar en vereist veel kennis om de risico’s te dragen. Zonder overheidssteun blijft het voor bedrijven te onzeker of dit op termijn voordeliger wordt dan simpelweg emissierechten kopen. Op die manier worden emissierechten in feite een vrijbrief om nog tientallen jaren te blijven vervuilen, totdat er een alternatief is.
De kosten van CCS zullen door opschaling verder dalen, waardoor het voor meer bedrijven aantrekkelijk wordt om CO2 af te vangen en op te laten bergen in de grond. Maar voor deze opschaling is politiek leiderschap nodig.
Nederland heeft een goede eerste stap gemaakt met overheidssteun aan het Rotterdamse CCS-project Porthos. De Algemene Rekenkamer concludeerde vorige maand dan ook dat de overheidssteun “naar verwachting een ruimschoots doelmatige manier is om de CO2-uitstoot naar de lucht te verminderen.” Maar om CCS echt van de grond te krijgen is met name voor de transportinfrastructuur meer overheidssteun nodig.
Op termijn moet overheidssteun echter vervangen worden door structureel beleid dat niet meer afhankelijk is van subsidies. Dat is cruciaal voor het maatschappelijke draagvlak, maar ook omdat subsidies in strijd zijn met zowel het streven om fossiele subsidies af te bouwen, alsook het principe dat “de vervuiler betaalt".
Naast het verminderen van fossiele emissies is CCS ook een 'enabler' voor negatieve emissies. Als de infrastructuur er eenmaal ligt, kunnen grote, zogenoemde Direct Air Capture (DAC)-installaties worden aangesloten, om zo CO2 tegen betaling direct uit de atmosfeer te verwijderen en ondergronds op te slaan. Ook maakt CCS de weg vrij voor Carbon Capture and Utilization (CCU), waarbij CO2 dient als grondstof.
Kritiek op CCS: verkeerde prikkel voor fossiele industrie?
Ondanks de grote voordelen moet CCS het bij opiniemakers nog regelmatig ontgelden, terwijl er geen alternatief wordt geboden. Microbioloog Rosanne Hertzberger (tegenwoordig Tweede Kamerlid voor NSC) deed CCS af als een onder-het-tapijt-veeg-strategie. Voormalig hoogleraar voedingsleer Martijn Katan psychologiseert CCS als wanhoop van klimaatwetenschappers. Ook journalisten refereren vaak nog enkel aan negatieve studies over in het verleden behaalde resultaten van CCS, waarvan de interpretatie ter discussie wordt gesteld.
Is alle kritiek op CCS onterecht? CCS afwijzen op basis van historische resultaten is kortzichtig: het wordt al jaren succesvol op kleine schaal toegepast, maar de grootschalige uitrol komt niet van de grond omdat de aanleg tot voor kort volledig werd overgelaten aan marktpartijen.
Er bestaat een risico dat overheidssteun voor CCS de fossiele industrie langer in stand houdt: op korte termijn moet er namelijk subsidie naar fossiele bedrijven om grote CCS-projecten als Porthos op te starten, simpelweg omdat het anders niet gebeurt.
Dit risico kan wel worden beperkt met gericht beleid. Zo stelt het Planbureau voor de Leefomgeving voor om voor CCS een CO2-plafond in te stellen en de opslagruimte te veilen. Op deze manier zullen bedrijven altijd op zoek blijven naar goedkopere manieren om hun uitstoot te verlagen.
Bovendien zal CCS fossiele brandstoffen op termijn uit de markt prijzen: afvang en transport van CO2 kosten veel energie, daarom blijft het aantrekkelijk om naar duurzamere alternatieven te zoeken, als die duidelijk goedkoper zijn dan gebruik blijven maken van fossiele brandstoffen, aangevuld met CCS.
Noorwegen is wereldwijd voorloper op het gebied van ondergrondse CO2-opslag. Het heeft al meerdere operationele CCS-projecten, en bouwt infrastructuur om CO2 uit heel Europa tegen vergoeding te importeren. Zo gaat een Zeeuwse fabriek vanaf 2025 haar afgevangen CO2 per schip naar Noorwegen brengen.
Nederland heeft sterke uitgangspositie voor CCS
Net als Noorwegen is ook Nederland uiterst geschikt voor de grootschalige uitrol van CCS, omdat de uitstoot van industriële clusters relatief geconcentreerd is. De vele lege gasvelden onder de Noordzee bieden meer dan 2 miljard ton opslagcapaciteit. Dat staat gelijk aan dertig keer de uitstoot van de Nederlandse industrie in 2022.
Met deze opslagcapaciteit kan Nederland een aanzienlijk deel van de Europese broeikasuitstoot helpen voorkomen en daar bovendien ook nog goed geld aan verdienen. Er wordt al gewerkt aan een pijpleiding met het Ruhrgebied, waarmee Duitse CO2 geïmporteerd kan worden. Door de trage uitrol van CCS in Nederland is België echter van plan om haar CO2 in Noorwegen op te slaan, in plaats van Nederland.
Er zijn altijd risico’s bij de toepassing en opschaling van technologieën, maar de energietransitie lukt alleen als we ook fouten durven te maken en daarvan leren. Voor veel industrieën is er voorlopig geen alternatief voor CCS - en bij de huidige stilstand raken de afspraken uit het Parijs-akkoord steeds verder uit zicht.
Zonder CCS wordt sluiting van industrie de enige manier om de Nederlandse CO2-uitstoot structureel omlaag te brengen. Dat zal leiden tot meer import en daarmee meer productie buiten onze invloedssfeer. Daarmee zou Nederland zijn bevoorrechte positie verder misbruiken, door nadelige effecten van consumptie buiten zicht te plaatsen, zonder zelf echt iets aan klimaatneutraliteit te hoeven bijdragen.
Christopher Christiaanse is ingenieur en gespecialiseerd in CCS en waterstofprojecten. Hij werkt als adviseur bij Darel, een adviesbureau voor de energietransitie. Darel is als adviseur o.a. betrokken (geweest) bij het Rotterdamse CO2 opslagproject Porthos, en andere CCS-projecten.